Dinsdag.
Zou ik het durven? De vlinders in mijn buik doen hun naam geen eer aan, het lijkt meer een sprinkhanenplaag daar binnen. Voor de zoveelste maal deze ochtend zoek ik mijn weg naar het toilet. Het is nu of nooit, als ik nog langer wacht is mijn kans voorbij, moet ik weer een week wachten.
Het spoelende water is mijn startschot; als een razende pak ik mijn fiets en race naar de plek die de afgelopen weken zovaak in mijn dromen voorbij is gekomen.
Zou hij er zijn? Op dezelfde plek als altijd?
‘Tuurlijk, stel je niet aan, hij staat er elke week’, sist de engel op mijn rechterschouder, geïrriteerd door zoveel onzekerheid. Dat is mijn zekere ik, die zich op dit soort momenten lekker laat ondersneeuwen door de tegenpartij, schouder links.
Ik maak mijn fiets aan een paal en kijk stiekem of ik hem al zie staan. Helaas, een groep vrouwen belemmert mijn uitzicht, hun tassen zo volgepropt alsof het lijkt dat het hier gratis is. Waarschijnlijk allemaal een groot gezin, dan wil je wel op de kleintjes letten. Niet dat ze dat letterlijk doen, ik zie een kleintje bijna onder de bus terecht komen, nog net op tijd weggesleurd door een oplettende voorbijganger.
Ik besluit het moment nog wat uit te stellen. Het moet ook niet lijken dat ik hem te graag wil. Dat wil ik natuurlijk wel, maar ik weet als geen ander dat het dan niet spannend meer is. Bij Centraal ga ik aan een tafeltje zitten en bestel een cappuccino.
Met kleine slokjes slurp ik de koffie naar binnen.
‘Kan je het wel maken? Wat als Jan nou...’ He, mevrouwtje links trekt ook haar bekkie open
‘Wat nou Jan? Die is allang blij dat jij weer een beetje lekker in je vel zit en er niet meer elke dag een magnetronmaaltijd op hem wacht,’ snauwt schouder rechts terug. ‘Bovendien heeft hij het er zelf naar gemaakt, als hij nou eens de boodschappen deed, of een keer kookte. Kom op, sta op en ga ervoor.’
De mond van het onzekere ikje is gesnoerd maar ze neemt revanche door een flinke dosis lood in mijn schoenen te pompen. Onhandig sta ik op, betaal en werp bij het naar buiten lopen een blik in de spiegel. ‘Je ziet er hartstikke goed uit’, spreken mijn twee ikken in koor en ik ben blij dat ze het eindelijk met elkaar eens zijn.
De vlinders in mijn buik maken me wankel en onvast loop ik op mijn hoge hakken in de richting van onze plek. Wat zal ik tegen hem zeggen? Wat zal hij voor mij bedacht hebben? Zal het net zo heerlijk zijn als vorige week? Zal het kort duren? Of lekker lang en langzaam? Mijn handen trillen en juist als ik denk dat ik het niet meer volhoud kijk ik recht in zijn azuurblauwe ogen. Hij ziet mij ook en een stralende lach breekt door op zijn gebruinde gezicht. Ik wil vanalles tegen hem zeggen maar weet dat ik nog even geduld moet hebben.
De tijd kruipt tergend langzaam voorbij. Ik mijmer over onze lichamen, zijn haar wat ruikt naar de zee, ben zover weg dat ik schrik van zijn diepe stem.
‘Scholfilet heb ik vandaag in de aanbieding. Even een sausje maken van crème fraiche, kappertjes en mosterd en dit over de filetjes gieten. Twintig minuutjes in de oven en u kunt weer heerlijk eten.’
Ik merk dat ik diep rood kleur en voor naar meer verlang. Ik bestel nog vier haringen en een pieterman, laat ze in mijn tas glijden en loop als op wolken weer richting mijn fiets. Ik trakteer mezelf op een verse stroopwafel en bij de groentekraam neem ik een flinke bos wortelen mee. Volmaakt gelukkig stap ik op mijn wielenvriend. Tot volgende week, dan ben ik weer op de dinsdagmarkt.
Recept:
Meng 1 bekertje crème fraiche ( 250 ml) met 3 eetlepels mosterd en met een potje kappertjes (afgegoten). Leg 4 scholfilets is een ovenschaal en schenk het roommengsel over de vis. Zet dit 20 minuten in de oven op 200 graden.
Lekker met rijst en worteltjes.