Beleid van een kruidenvrouw.

 


Met vingers druipend van het ananassap neem ik mijn telefoon op.Ik klink verbaasd.Ze hebben Roos gevonden.
Charlotte kijkt me geschrokken aan. ‘Alles okee?’
‘ Het is Roos, ik moet naar haar toe.’
‘Gauw dan, ik blijf wel hier.’

Iets te hard zet ik het glas op het aanrecht, als een startschot. Ik schiet in mijn jack en wikkel mijn dikke rode sjaal om mijn nek. Ik huiver. Als ik de deur van Sap! achter me dichttrek komt een sterke wind me tegemoet, alsof iets me tegen wil houden. De deur van mijn Smart gilt als ik hem opendoe. Ik onderdruk de wil om mee te gillen. Te hard rijd ik naar de Stevinstraat, de rode verkeerslichten negerend. Alsof het voor Roos nog uitmaakt of ik er snel ben. Nee, voor Roos niet.
De straat wordt geblokkeerd door een ambulance. Ik knal mijn auto in een lege parkeerplek en ren over de onregelmatige stoep. Door een losse tegel verzwik ik mijn enkel. De pijn steekt, maant me tot stoppen, maar ik luister niet. Rennen moet ik. Ik moet de eerste zijn. Een politieagente bij de deur houdt me tegen. ‘En u bent?’
‘Myra, Roos is mijn zus’, hijg ik.

‘Ze zijn nog even met haar bezig.’
‘En waar is…?’
‘Het kind is bij de buurvrouw, op nummer dertien.’
Natuurlijk, die Jannie. Roos had het weleens over haar, echt zo’n bemoeial, overal als de kippen bij. Zij zal Roos ook wel gevonden hebben. Ongeduldig sta ik voor de deur. Welkom bij Jannie en Bert, staat er op de beschilderde dakpan. En daar heb je die kippen ook weer. De deur gaat voorzichtig open. Een dikke vrouw met te rood haar kijkt me vragend aan.
‘Myra’, stel ik me voor. ‘De zus van Roos. Ik kom voor Merlijn.’
Jannie legt haar vinger op haar lippen. ‘Hij slaapt net.’
Blijkbaar gaat dat niet ten koste van het welkom, want Jannie zwaait de deur verder open en loopt voor me uit naar haar keuken. Het ruikt er naar hond.
‘Meid, ga zitten, laten we hem nog lekker even slapen. Zin in koffie?’
Zonder mijn antwoord af te wachten begint Jannie met de Senseo te rommelen. Als ik íets vies vindt, is het al die cafeïne in mijn lichaam.
‘’t Is toch allemaal wat hè’, kraait Jannie.
Ik knik.
‘Zo’n jonge meid van 33. Zomaar, naar de andere wereld. Ik zei het net nog tegen Bert, je vraagt je toch af wat er allemaal in zo’n meidje om is gegaan. En ik heb haar gevonden, had je dat al gehoord?’
Ik heb nog helemaal niks gehoord, bedenk ik me ineens.
‘Ik hoorde dat manneke al zo lang huilen. Ja, het zijn gehorige huizen hier, slecht geïsoleerd hè. Meestal huilt hij maar even, maar het duurde al een uur. Toen ben ik maar even gaan kijken. Ja, ik heb de sleutel, voor als er eens iets is.’
Ik neem een slok van de koffie en ril van de bittere smaak. Toch maar wat suiker erin.
‘Toen lag ze daar, op de bank. Ik dacht eerst dat ze gewoon sliep, maar…’
Jannies gekwebbel maakt plaats voor een luid gesnik.
‘Ja, sorry hoor, ik ben er zo kapot van, zo’n jonge meid, dat snap je toch niet.’
Ze scheurt een stuk van de keukenrol en snuit daar hard haar neus in. Haar mascara maakt zwarte wallen onder haar ogen.

‘En vorige week zei ze me nog dat ze zich best redde zo in haar eentje met die kleine en nu dit.’ Jannie begint weer opnieuw te huilen en ik sta op.
‘Ja, kijk maar even, hij ligt in de woonkamer op de bank.’
De deur naar waar ik denk dat de woonkamer is duw ik zachtjes open. Daar ligt hij, Merlijn, onder een roodgeblokte deken. In zijn handje heeft hij iets dat ergens nog op een lange vinger lijkt. Ik loop naar hem toe en aai hem zachtjes over zijn zwarte krullen.
‘Komt goed, jochie, komt goed. Vanaf nu zorg ik voor jou.’

 Mijn zusje is dood. Het stampt door mijn hoofd. Alsof het niet echt is. Haar haren als boterbloemen, haar mond als een aardbei, zoet, uit Spanje. Nooit zal ik haar meer zien. Vroeger altijd samen, elke dag. Samen op een kamer, in een bed, ik boven, zij beneden. Omdat zij soms nog in bed plaste en ik niet nat wilde worden. Als het weleens gebeurde huilde ze, schaamde ze zich. Mama werd weleens boos; ‘Je bent nu al zo groot.’
Maar ze deed het niet express, zei ze. Ik geloofde haar. Dus daarom verschoonden we samen haar bed, als het weer eens mis was gegaan. We propten haar lakens helemaal onder in de wasmand. En dan maar hopen dat mama het niet merkte.
Samen onderweg naar school, door het kippenstraatje. Ik maande haar tot doorlopen want bij alles bleef ze staan, bij elk bloempje, elk plantje. Ik nam haar bij de hand en we huppelden samen, zij met steeds hetzelfde been naar voren. ‘Ik kan al huppelen’, zei ze en ik lachte. Het zag er zo grappig uit dat ik hoopte dat ze altijd zo zou blijven huppelen. Dat was natuurlijk niet zo.
Mijn zusje, zo anders dan ik. Zij zo mooi, zo kwetsbaar, ik zo lelijk, zo hard. Mijn haar is zwart, stekelig als een borstel. Kort staat het me het best, valt het nog enigszins in model. Ik had haar nooit benijd, als mama ’s ochtendsvroeg haar haren kamde en Roos gilde als een speenvarken bij elke knoop die erin zat. Een keer is ze met haar haren vast blijven zitten in een struik, tijdens het verstoppertje spelen. Ik heb thuis de schaar gehaald en het afgeknipt, tot grote woede van mama. Na die dag droeg Roos haar haren vaak gevlochten. Soms speelden we dat ik een stekelvarken was en zij een engeltje. Zij werd dan altijd meegenomen door boze monsters en ik moest haar redden. Een keer is ze echt meegenomen, door een jongen met punkhaar en een speld door zijn oor. Hij had haar snoepjes beloofd als ze met hem mee zou gaan. Uren later vond ik haar in een gangetje, snikkend, haar jurkje gescheurd, haar gezicht vol vegen en haar krullen vol met klitten. Pas twee maanden later had mama haar weer naar buiten laten gaan. Ik mocht haar niet meer alleen laten en heb me daar altijd aan gehouden.

                                  

                                                                       *

 

Bijna routinematig pakte ik het cadeautje uit zijn rode papier met hartjes. Alex keek nogal hoopvol, vond ik. Alsof ik verrast zou zijn door de vijfde doos bonbons op rij. Lief van hem, dat wel, maar een bosje rode rozen zou, zeker wat betreft mijn figuur een welkome afwisseling zijn. Ja hoor, ik zag het logo van mijn favoriete bonbonzaak al schitteren. Ik wilde de doos al op het aanrecht zetten en hem een verplichte kus geven, maar daar nam Alex geen genoegen mee.
‘Openmaken.’
‘Nou, ik heb net gegeten, zullen we vanavond…’
‘Nee, nu, openmaken.’
Om hem een plezier te doen prutste ik het strikje van de doos en vouwde de zijkantjes naar buiten. Mmm, zo’n witte ging ik nemen, met die lekkere roomvulling. En dan straks zo’n aardbei, van marsepein. Wat verbaasd was ik toen ik geen bonbons in de doos zag liggen maar iets met een snoertje. Ik keek Alex aan en zag een twinkeling in zijn ogen.
Een babyfoon, Natascha had ook zo’n ding.
‘Maar wat moeten wij…’
Alex lachte.
‘Echt?’
Hij knikte en ik vloog om zijn nek, sprong met mijn benen om zijn middel. Als ik wilde kon ik best sportief zijn. Mijn benen weer op de grond pakte ik zijn hand, trok hem mee naar boven, smeet mijn pilstrip in de prullenbak en bedreven we de liefde, hard en ongeduldig.

 

                                                                       *

 

‘… ze zo plotseling deze keus heeft gemaakt, net toen velen dachten dat het weer beter met haar ging. Dat ze haar leven, samen met de kleine Merlijn weer zag zitten…’

Tiny die de uitvaart leidt spreekt de woorden zorgvuldig uit, vol waardigheid, met respect voor de daad van Roos.

Gehuld in zwart zit ik vooraan bij de kist. Merlijn wipt onrustig op mijn schoot en smeert de stoel vol met natgesabbelde liga. Opgedroogd is dat net beton, maar daar kan ik me even niet druk om maken. Losweken is de enige optie, weet ik inmiddels. Schoonmakers, succes ermee.

Naast me zit mama. Een verfrommeld zakdoekje als een bal in haar vuist geklemd. Haar haren als een krullenzee over haar schouders.

Vader zit nerveus met het briefje waar zijn speech op staat op zijn schoot. Te vaak strijkt hij door zijn haar, waardoor het steeds verder in de war raakt.

Ik druk Merlijn stevig tegen me aan en ruik de geur van babyshampoo, zoet en onschuldig.

Vader loopt naar voren, grauw, met wallen van verhuld verdriet, alsof verstopte tranen zich daar onder zijn ogen bijeenpakken.

Hij heeft meer van haar gehouden, ik heb dat altijd zo gevoeld. Vanaf het moment dat zij was geboren ben ik erg tegengevallen. Er bleken leukere dochters te bestaan. Voor vader deed ik het niet gauw goed. Had ik op school een acht voor Frans, vroeg hij me wat ik fout gedaan had. Ik herinner me een soort donkerte die over me viel zodra vader thuiskwam en ons, toch ook mij, overlaadde met kussen die roken naar honger en slecht gepoetste tanden.

Ik kon niet meer mezelf zijn als vader thuis was, want dat zorgde voor boze blikken en af en toe een jens tegen mijn wang. Misschien leken we teveel op elkaar, vader en ik. Hadden we iemand nodig die beschermd moest worden, om ons goed te voelen en waardevol. Met iemand die zichzelf beschermde wisten we beiden geen raad.

Hij spreekt zijn woorden uit, met weggeslikte pijn, gebalde vuisten. Hij ergert me. Laat je nou eens een keer gaan, man, denk ik, als je dochter is gestorven verwacht niemand dat je je groot houdt.

Achter in de zaal gaat de deur krakend open. Als vanzelf kijk ik om.

Alex.

Hij is ouder geworden, grijzer, grauwe wallen onder zijn ogen.

Wat moet hij hier?

De eikel.

Heeft hij al niet genoeg kapot gemaakt?

Ik draai gauw mijn hoofd terug, maar kan niet voorkomen dat een koud gevoel me verkleumt, tot op het bot.

 

                                                                       *

 

Met trillende knieën zat ik op het toilet in de lunchroom en staarde naar de bruine plek in mijn onderbroek. Ook aan het wc papier zat wat bruinig slijm. Mijn borsten waren gespannen, iets wat ik al sinds het begin had gevoeld

Ik besloot de verloskundige te bellen.

‘Dat kan een innestelingsbloeding zijn’, was haar antwoord, ‘Maar het kan ook wijzen op een naderende miskraam.’Ik kan er nu nog niks over zeggen, maar bel me zodra je pijn krijgt of zodra je helderrood bloed gaat verliezen.’

Het woord naderende miskraam bleef de hele middag in mijn hoofd zitten, alles verpletterend als een langsdenderende trein. Ik kon mijn gedachten niet bij mijn werk houden en liep continu naar de wc om te kijken of er nog wat veranderd was.

‘Gaat het’, vroeg Charlotte, die pas maandag begonnen was, maar nu al bergen werk had verzet. ‘Je loopt al de hele middag op en neer.’ Haar koele hand op mijn arm kon ik nauwelijks verdragen.

‘Wat buikpijn’, bracht ik er zwakjes uit. ‘Ik denk dat ik vanavond vroeg mijn bed in duik.’

‘Als je wat nodig hebt zeg je het, hè’, zei Charlotte en ze ging verder met het schoonmaken van de stoomkoker.

Ik besloot een sapje voor mezelf te maken. Ik gooide een mispel, een cactusvrucht en een kaki in de blender en lengde het mengsel aan met wat ananas en druivensap. Volgens AnneTanne.be kon je met grote brandnetel de baarmoeder ontkrampen, dus liep ik de tuin in en plukte wat bladeren van de brandnetels bij het konijnenhok. Maar goed dat ik al even niet meer in de tuin gewerkt had.

Of het nou aan dat sap lag of niet wist ik niet, maar zonder dat er wat veranderde werd het sluitingstijd en na het intoetsen van de alarmcode liep ik naar mijn auto. Ik zette mijn telefoon in de houder en belde Alex.

‘Ja, shit’, was zijn reactie. ‘Ja, schat, ik zit in vergadering. Ik kan nu niks voor je doen.’

‘Dat hoeft ook niet. We kunnen alleen maar afwachten.’

‘Ik probeer wel wat eerder thuis te zijn, okee?’

Met die belofte liet hij me achter en voorzichtig reed ik terug naar huis. De toenemende buikpijn negerend.

Binnen bleek het pas goed mis te zijn. Op het toilet zag ik dat mijn onderbroek was doorweekt door het nu wel heldere bloed. Met mijn hoofd in mijn handen had ik het gevoel dat al het leven uit me wegvloeide, het riool in.

Alex trof me aan onder de douche, terwijl het bloed het water rood kleurde.

‘Je weet in elk geval dat je zwanger kan worden’, was een van zijn opmerkingen later.

Lul! Wat had ik daar op dit moment aan? Ik was zwanger geweest, maar mijn lichaam had het afgebroken.

Verdomme. Waarom ik?

Een op de vijf. Waarom moest ik dat nou zijn?

Met kerst geen dikke buik, met carnaval niet bijna uitgerekend. En die mailinglist, waar ik opstond samen met allemaal meiden die in maart hun kindje verwachten? Uitschrijven dan maar.

Met een doos tissues naast me zat ik later op de bank, de grootste Always als een matras tussen mijn benen, in de grootste onderbroek die ik had. Verdomme!

‘Ik ga nog even squashen, als je het niet erg vindt.’ Alex kwam in zijn sportbroek naar beneden en was net bezig zijn trui aan te trekken.

‘Nou, ‘k vind het wel erg.’

Aan zijn gezicht zag ik dat hij dit antwoord niet verwacht had.

‘Ik kan nou toch niks voor je doen, toch? Of heb je nog wat nodig?’

‘Nee, ga maar, ik red me wel.’

Een snelle kus op mijn haar en weg was Alex.

 

                                                                       *

 

‘Toch smaakt die koffie raar.’

‘Ja, ik weet dat je liever goudmerk drinkt, maar dat hoef je geen vijf keer te zeggen.’

Ik voelde me oneerlijk, maar ik wist dat hij anders nooit Agnus Castus zou drinken.

Zelf was ik ook niet dol op mijn dagelijkse dosis salie gemengd met spinazie en broccoli, maar alles voor de vruchtbaarheid en een stuk goedkoper dan elke dag oesters. Er waren al negen maanden voorbij sinds de miskraam en ik was nog steeds niet zwanger, sinds drie maanden was ik bezig met tempen en we moesten dus op gezette tijden vrijen.

Toch maar niet te kattig doen, trouwens, Alex was meestal geen man van de goedmaaksex. Dadelijk kwam het erop aan, zo rond elf uur, dat was de beste tijd. Het was nu tien over tien. Nog vijftig minuten dus.

‘Ik ga zo mijn auto even wassen, moet ik nog wat boodschappen meebrengen?’

Van schrik stootte ik mijn glas vol groene vruchtbaarheidsserum om. ‘Ga je nu de auto wassen? Kan dat niet later op de dag?’

‘Hoezo, vanmiddag wilde ik toch nog even naar de stad voor een nieuwe harddisk, je zou meegaan had je gezegd.’

Shit, hoe ging ik dit nou aanpakken. Ik moest wel vlug zijn, zijn jas had hij al bijna aan.

Ik besloot meteen maar toe te slaan.

‘Wat ruik je lekker.’ Ik sloeg mijn armen om Alex’ middel en drukte mijn neus in zijn trui.

‘Schat, sorry, ik moet echt even met die auto weg, hij zit onder de modder. Zo kan ik volgende week echt niet op dat gesprek aankomen.’

Hij zoende me, maar deed een stap opzij om zijn jas dicht te ritsen.

Ik kon wel janken, als we tot vanavond zouden wachten was de kans alweer kleiner.

‘He, kom op, daar hoef je toch niet zo boos om te zijn. Vanavond verwen ik je, echt waar.’

‘Maar dan is het misschien te laat’, mompelde ik.

‘Hoezo te laat?’

Ik schrok van zijn harde stem.

‘Om zwanger te worden’, fluisterde ik. Ik durfde hem niet aan te kijken.

‘Ach mens, bekijk het.’

Alex stampte de kamer uit en smeet de deur achter zich dicht.

Mijn tranen spatten op het tafelkleed en leken op de eitjes, zoals ik ze had gezien op de website van zwangerstraks.nl.

 

                                                                       *

 

‘Wat ben jij toch een lieve schat, hè, ja, een lieve schat van oma.’

Ik kijk naar mijn moeder die met Merlijn op schoot zit. Het doet me goed om haar zo te zien. Ze lacht weer, de eerste keer dat ik het zie sinds Roos…

‘Wat drinken, mam, thee, of een sapje?’

‘Doe maar sap, wat heb je op het weekmenu?’

‘Aardbei, bosbes, sinaasappel, met een vleugje citroengras, als een gevoel van beginnende lente.’

Mijn moeder lacht, ik weet dat ze me zweverig vindt als ik zo praat, maar dat doet me geen pijn meer.

‘Je brouwde vroeger ook al heel wat heksendrankjes, weet je nog. Ik heb ooit een heksenhoed voor je gemaakt en een cape, eigenlijk voor carnaval, maar jij trok ze zowat elke dag aan. En dan moest Roos jouw drankjes opdrinken en bedacht jij er een toverspreuk bij.’

Ik hoor dat het mijn moeder moeite kost om Roos’ naam uit te spreken. Ze slikt haar tranen door met het sap wat ik voor haar heb neergezet.

‘Lekker, dat citroengras erbij.’

Roos deed altijd alles wat je zei. Ze durfde geen nee te zeggen. Zo lief was ze. Voor iedereen. Op een keer hadden we twee jongens ontmoet op een camping. Yannick en Christophe. Voor mij was het al gauw duidelijk dat het ze maar om een ding ging, maar Roos liep toch mee met Christophe. Hij wilde haar wat laten zien, in het bos. Roos vertelde dat ze alleen gezoend hadden, maar toen ik later mijn kam ging zoeken, die uit de tas gevallen was vond ik behalve de kam een gebruikt condoom, op de plek waar Roos en Christophe hadden staan ‘zoenen’.

Of die keer dat ze stond te lonken naar een engerd in de metro in Parijs. Of ze met hem wilde trouwen, vroeg hij. Ze zei iets in de trant van: ‘nee sorry, ik moet met mijn zus mee.’ Alsof ze het anders wel gedaan had. Ik heb haar zowat aan haar haren het station uitgesleurd.

Ik zie dat mijn moeder kijkt naar de foto van Roos en mij, gemaakt bij de opening van Sap!, drie jaar geleden. Het was mijn idee geweest, een sapbar. Eindelijk kon ik mijn kennis van vruchten en kruiden gebruiken en mensen het goede van de natuur aanbieden.

‘Vlak daarvoor ging het toen ook niet met haar, weet je nog?’

Mijn moeder doet geen moeite meer om haar verdriet te verstoppen en snuit luid in de spuugdoek van Merlijn.

Ik weet het nog. Haar polsen doorgesneden. Een huisgenoot had haar gevonden, hangend over het stuur van een fiets die in de gang stond. Maanden had ze daarna intern gezeten, totdat ze het leven weer aankon.

Ik loop naar mijn moeder en neem Merlijn van haar over. Ik leg hem in de box en draai de mobiel voor hem op. Ik zie hoe mijn moeder haar ogen droogwrijft, zorgvuldig, zodat haar make up blijft zitten.

‘Ik dacht nog wel dat het beter met haar ging, met een kind om voor te zorgen. Ze keek ook weer wat vrolijker uit haar ogen.’

‘Dat schijnt heel vaak te gebeuren, mam, als mensen de keus eenmaal gemaakt hebben, dat ze dan rustiger zijn.’

Mijn moeder verbergt haar gezicht in haar handen. Ik sla mijn armen om haar heen. Ze is even helemaal van mij, mijn moeder. Helemaal van mij.

 

                                                                       *

 

‘… het u nooit zal lukken samen kinderen te krijgen.’

Woorden als eileider, eisprong, onvruchtbaar en praatgroep bereikten wel mijn oren, maar mijn hersenen weigerden ze om te zetten in iets wat doordrong. Stijf als een sneeuwpop zat ik naast Alex, mijn ogen gericht op het kleurige schilderij achter de jonge internist met de paardenstaart. Het vuil op mijn lenzen maakte dat de kleuren dansten, me uitlachten. Mislukkeling!

Geheel automatisch drukte ik de uitgestoken hand van de internist en liet me door Alex meevoeren naar de deur van de kamer. Veroordeeld, tot levenslang. Alsof ik zo’n kogel om mijn been had sleepte ik me door de gangen van dit gerechtsgebouw, mijn hoofd gebogen, rechters in witte jassen negerend.

Met elke stap zonk ik dieper in het moeras van een kinderloos leven. Was het nog maar vanmorgen, toen ik het nog niet wist, toen er nog hoop was. Het vlammetje hoop was zojuist uitgeblazen, samen met mijn levenslust. We passeerden een moeder met een kind aan de hand. Kutwijf!

De arm van Alex klemde, alsof hij me niet vertrouwde, me snel in ons huis wilde stoppen, als een vogel in zijn kooi, als een gevangene in zijn cel. Misschien was dat ook maar beter.

In de auto luisterde ik naar het geluid van de motor, het was de enige manier om niet gek te worden. Om te voorkomen dat ik uit de auto zou springen, plat op het wegdek zou gaan liggen, wachtend op een vrachtwagen.

Mijn handen jeukten, mijn nagels klauwden in mijn been als onze kat vroeger ooit gedaan had, toen hij schrok van de harde deurbel.

‘Rustig maar, Myr’, zei Alex en hij legde zijn hand op de mijne.

Een bom ontplofte. Kortsluiting. Het voelde alsof mijn haar nog rechter op stond dan normaal.

‘Rustig’, schreeuwde ik. ‘Eikel, hoezo nou rustig. Ik ben nou even niet rustig, ja?’

Het woord rustig had iets in me losgemaakt, iets wat door mijn hele lichaam stroomde, als hete lava. Ik had zin om alles kapot te maken. Alles.

Ik keek naar Alex gezicht, zo mat, de rust zelve, deed het hem niks? Ik zou hem weleens laten voelen. Ik haalde uit met mijn volle vuist op zijn neus. Hij trok het stuur naar rechts en ik zag de auto recht op de vangrail afgaan. Ik hoorde iemand gillen, slippen, een klap.

Niets meer.

 

                                                                       *

 

‘Het spijt jullie?’

Ik schreeuwde zo hard als mijn gekneusde rib het toestond. De mevrouw in het bed naast mij glipte snel haar bed uit, haar pantoffels in en de gang op.

‘Ja, het gebeurde gewoon.’ Alex’ stem klonk zo zwak. Als een kind betrapt met zijn vingers in de koektrommel.

‘Terwijl ik hier zwaargewond lag hebben jullie een potje liggen neuken?’

Dat laatste woord brulde ik door de kamer, een voorbijkomende verpleegster keek verdacht strak voor zich uit. Altijd schrikken, dat woord.

‘Het was meer… ‘

‘Nou?’ Zijn ijle stem maakte me razend. Het was dat ik niet uit bed kon, anders was ik hem aangevlogen.

Het bleef een hele tijd stil. Beelden flitsten door mijn hoofd. Alex, op Roos, op die ribbruine bank van haar. Alex die haar vastgreep bij haar krullen en haar neukte, met lange halen en hard gesnuif. Zijn geneuk wat ik zo goed kende. Roos die kreunde, zacht. Zich voor hem opende, haar ogen gesloten, of juist open, kijkend in die van hem, genietend, op weg naar de top. Ik voelde me misselijk worden.

Ik zag hoe Alex Roos een por gaf. ‘Zeg nou.’

‘Wat zeg nou, wat moet ze zeggen?’

Roos slikte, deed haar mond open en toen weer dicht.

‘Godver, wat moet je zeggen.’

‘Ik ben zwanger’, piepte het uit haar keel.

Met een grote straal spoog ik al mijn misselijkheid over de deken van het ziekenhuis. Een bruine brokjesbrei van wat vanmorgen mijn ontbijt was geweest lag voor me.

Ik graaide er met mijn hand doorheen en smeet de troep in hun richting. Er belande een grote klodder in het haar van Alex. Ik pakte ook het glas op mijn nachtkastje en gooide. Het miste Roos op een haar na en kwakte achter haar op de vloer kapot.

Net toen ik mijn vaas met bloemen wilde pakken voor mijn volgende aanval kwamen er twee broeders binnen die mijn armen vastpakten.

‘Weg’, jankte ik, ‘weg!

Met angst in hun ogen vluchtten ze de kamer uit en de spuit in mijn bil nam me mee naar een land waar pijn niet bestaat.

 

 

                                                                       *

 

‘Altijd is kortjakje ziek, altijd is kortjakje ziek’, In een kadans zei ik de woorden voor Roos op, om haar zo in het goede ritme te laten ademen.

‘Acht centimeter’, klonk de stem van Brigit. ‘Je bent er bijna, meid.’

Ik liet Roos wat drinken van de thee getrokken van zilverkaars, vrouwenmantel en viburnum, om de weeën te bevorderen en de pijn wat te verzachten. Bijna in trance lag ze daar, mijn zusje. Een kind te baren verwekt uit medelijden. Uren hadden we erover gepraat, gehuild, gevloekt en gesmeekt. En nu zat ik hier, om haar bij te staan bij de bevalling.

Alex had ik niet meer willen zien. Hij had na talloze telefoontjes de moed opgegeven en was op een dag, toen ik aan het werk was in de sapbar zijn spullen op komen halen. Een lege bus scheerschuim en een fietsbroek die nog op het droogrek hing was alles wat nog van hem restte.

Ik depte Roos’ voorhoofd met een nat washandje en pakte haar hand. De toenemende kracht kondigde de volgende wee aan. Weer dat liedje, alsof we nog kinderen waren, hinkelend op de rode tegels. Als je op de witte kwam was je af.

‘En nu voorzichtig meepersen, kin op je borst en duwen.’

‘Duwen maar, duwen Roos.’ Ik ging volledig op in mijn rol als coach. Ook ik gaf al mijn kracht, alsof ik het was die een kind kreeg.

‘Ik zie het hoofdje al, nog een wee en je bent er.’ De forse stem van Brigit zorgde ervoor dat ik er weer helemaal voor ging, Roos meeslepend in mijn drang. Een oerkracht vloeide van mijn hand naar de hare.

Ik zag hoe Roos zich van beneden opende en er een klein zwart koppetje naar buiten kwam, bijna nieuwsgierig, naar wat de wereld hem zou bieden. De rest van het lijfje glibberde erachter aan, vol vertrouwen in zijn voorganger. Het geluidje wat er toen kwam zou ik mijn hele leven niet meer vergeten. In mijn geheugen geprent, als een tatoeage, nimmer uitwisbaar.

Met haar kolenschop legde Brigit het kind op Roos’ buik. Mijn duim streelde  zachtjes het handje, de vingertjes klein als garnaaltjes.

‘Een stevige jongen’, bulderde Brigit me terug op de aarde. ‘Hoe gaat ie heten?’

‘Merlijn’, zei ik. 

‘Zal ik jou ook de schaar geven?’

Het kostte me meer moeite dan ik verwacht had, maar daar op het bed van Roos knipte ik de band door tussen moeder en zoon.

 

 

                                                                       *

 

Ik heb net de kas opgemaakt als hij voor de deur van staat. Alex.

‘Kan ik even met je praten?’

Ik knik. ‘Sapje?’

Blijkbaar ziet hij dit als een opening want hij glimlacht naar me. Een glimlach waar ik ooit een moord voor deed, toen ook al.

Behendig mik ik de aardbeien en de ananas in de blender. De wolfskers ligt nog in de diepvries.  Ik haal het blad eraf en snijd met mijn scherpste mes de stelen in stukjes.

Volleerd.

Ik wen er al aan.

Het apparaat mengt alles door elkaar. Ziet er lekker uit, gezond ook.

Voor mezelf maak ik een mix van sla, kers en papaja. Zoet, maar goed tegen de zenuwen.

Samen met een schaaltje gedroogde perziken zet ik de glazen op de tafel het meest achterin de zaak. Alex hangt zijn leren jas over de stoel, gaat breeduit zitten en neemt zijn eerste slok.

‘Lekker.’

Drink maar, denk ik, hoe eerder hoe beter.

‘Hé Myr, waar ik eigenlijk voor kom. Zullen we het niet nog eens samen proberen? Jij en ik en die kleine van Roos.’

Ik verslik me in mijn sap.

‘Wij?’, hoest ik nog. ‘Na alles wat er gebeurd is? Na al die moeite die ik gedaan heb? Het zou niet eens kunnen, trouwens.’

Het verbaast me hoe rustig ik ben. Werkt goed deze combi, moet ik onthouden.

‘Hoezo, zou het niet eens kunnen? En wat heb je dan allemaal gedaan? We horen bij elkaar Myr, en jij hebt mijn kind, dat klopt toch precies. Kun je nog wat sap maken, trouwens, ik heb nog steeds dorst.’

‘Dat bedoel ik nou.’

‘Hoezo, wat bedoel je?’

‘Die dorst, daar begint het mee. Heeft Roos ook gehad.’

Alex hoest. Likt met zijn tong over zijn lippen.

Dat dit zo snel werkt had ik niet gedacht.

Om alles nog wat te rekken schenk ik mijn restje sap in zijn glas.

‘Maar, hoe bedoel…’

Weer hoesten, een slok sap belandt op de tafel. Ik vul een emmertje met sop, waarschijnlijk moet ik dadelijk nog meer poetsen, ben ik vast voorbereid.

Ja hoor, het volgende stadium, Alex rent naar het toilet, zijn hand tegen zijn mond gedrukt.

Bijna krijg ik medelijden. Bijna.

Het intrigeert me om hem zo te zien, brakend, zijn shirt nat van het zweet. Dat zal de koorts zijn.

De ademhaling zal onregelmatig worden en het hart gaat sneller kloppen. De persoon gaat wartaal uitslaan en belandt daarna in een coma, met de dood als gevolg.

De pagina over wolfskers van annetanne.be ken ik uit mijn hoofd. Ik kan hem dromen, inclusief lettertype en lay-out.

‘Maar wij, samen’, klinkt het vanuit de wc. ‘Hou toch van je.’

Zie je, de wartaal.

De babyfoon maakt een krakend geluid, gevolgd door een vragende ‘mama’ van Merlijn.

Ik stap over het logge lijf van Alex, dat trillend over de toiletpot heen hangt en klim de trap op.

‘Mama?’

‘Hier ben ik, schat.’

Wat het woord tante betekent zal ik hem later nog weleens uitleggen.